-
1 profit
n. winst; voordeel; kost--------v. winst maken, winnen; profiterenprofit1[ proffit] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 rente3 nut ⇒ voordeel, profijt♦voorbeelden:sell at a profit • met winst verkopen————————profit2♦voorbeelden: -
2 Nutzen
Nutzen〈m.; Nutzens〉♦voorbeelden:1 von etwas Nutzen haben • van iets nut, voordeel hebbenaus etwas (einen, seinen) Nutzen ziehen • met iets zijn voordeel doenetwas mit Nutzen verkaufen • iets met winst verkopenich habe das Buch mit viel Nutzen gelesen • het lezen van dat boek is erg nuttig voor mij geweestvon Nutzen sein • van nut zijn -
3 sell at a profit
sell at a profit -
4 etwas mit Nutzen verkaufen
etwas mit Nutzen verkaufenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas mit Nutzen verkaufen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский